De Hoge Raad oordeelt over de klantenvergoeding bij einde agentuurovereenkomst. 5 november 2015 berichtte TravelPro al over de felle strijd die Prijsvrij voert tegen Corendon. Prijsvrij claimde meer dan € 1.2 miljoen van Corendon nadat Corendon de agentuurovereenkomst met Prijsvrij had opgezegd.

De claim zag op schending van het level playing field en de klantenvergoeding (goodwill) die een principaal, in dit geval Corendon, normaliter aan haar agent verschuldigd is als de overeenkomst wordt opgezegd.

Over deze klantenvergoeding heeft de Hoge Raad op 19 mei een spraakmakend arrest gewezen dat als de nieuwe standaard op het gebied van de klantenvergoeding wordt beschouwd. Niet alleen de reisbranche, die traditiegetrouw veel met agenten werkt, maar heel ondernemend Nederland moet bij het eindigen van een agentuurovereenkomst nu rekening houden met het zogenaamde voordeelcriterium dat Corendon bij de Hoge Raad heeft bepleit.

Wat was het punt?
De agentuurovereenkomst wordt in de wet als aparte overeenkomst behandeld en geeft een aantal dwingende regels, vooral ook wanneer de agentuur eindigt. De reden hiervoor is dat de wetgever de over het algemeen zwakkere positie van de agent wil beschermen.

Eén van die dwingende regels is dat een handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht heeft op een klantenvergoeding voor zover hij
(a) de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
(b) de betaling van die klantvergoeding billijk is.

Om het ‘aanzienlijke voordeel’ van regel (a) was het nu te doen.
In de praktijk was naar aanleiding van eerdere jurisprudentie[1] een driestappenplan ontwikkeld om de klantenvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst te berekenen. De voordelen van de transacties moeten gekwantificeerd, er moet een billijkheidstoets plaatsvinden en tot slot moet gecheckt worden of de berekende klantenvergoeding de maximum vergoeding (provisie van één jaar) niet te boven gaat.

Prijsvrij meende dat op grond van het feit dat Corendon mogelijk voordeel zou kunnen hebben van eerdere boekingen, Corendon aan Prijsvrij een klantvergoeding moest betalen. Prijsvrij had deze vergoeding begroot op € 471.961.

Corendon stelde zich op het standpunt dat voordat tot een berekening van de klantenvergoeding kon worden gekomen eerst de vraag beantwoord moest worden of Corendon wel aanzienlijke voordelen zou overhouden aan de relatie met Prijsvrij.

De Hoge Raad oordeelde dat het standpunt van Corendon terecht was. Voordat aan berekening van de klantenvergoeding toegekomen wordt moet eerst bepaald worden of aan het voordeelcriterium is voldaan.

Prijsvrij heeft niet bewezen dat Corendon aanzienlijke voordelen heeft overgehouden aan de relatie. Dat gaat dan om voordelen die voortduren nadat de relatie tussen Corendon en Prijsvrij was geëindigd. Prijsvrij heeft het nakijken en heeft geen recht op de klantenvergoeding.

Het automatisme om bij het einde van een agentuur goodwill in de vorm van een klantenvergoeding toe te kennen is hiermee stopgezet. Eerst moet bepaald worden of de agentuur de principaal na het einde van de overeenkomst met de agent nog (duurzaam) aanzienlijk voordeel oplevert. Pas als dat aangetoond is moet aan de hand van het driestappenplan de hoogte van de klantenvergoeding berekend worden.

Een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad met verstrekkende gevolgen voor de reisbranche.

Judith Mahn en Benno Friedberg
Advocaten Corendon International Travel BV